Eggermont Van Eyndhoven Crommen Geelhand Barbaix

De uitbreng uit de huwelijksgemeenschap gevolgd door een wederzijdse schenking tussen echtgenoten met ontbindende voorwaarde van vooroverlijden – fiscaal misbruik

Twee onder gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten zonder kinderen plannen een (quasi-symmetrische) uitbreng uit de huwelijksgemeenschap van drie effectenportefeuilles, gevolgd door een wederzijdse schenking tussen echtgenoten in een akte wijziging huwelijkscontract, en dus met betaling van 3% schenkbelasting, telkens met een ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de begiftigde.

De Vlaamse “rulingdienst” verwijst naar de Vlaamse omzendbrief nr. 2015/2 van 16 februari 2016 en bevestigt dat deze “constructie” een fiscaal misbruik uitmaakt, en dit ongeacht of de wederzijdse schenkingen in België worden geregistreerd of niet. Er is met name “frustratie” van art. 2.7.1.0.4 VCF.

De motivering van VLABEL is m.i. echter niet overtuigend. De vraag is immers of het algemeen fiscaal misbruikbeginsel kan ingeroepen worden met betrekking tot specifieke anti-misbruikbepalingen. Daarnaast slaagt VLABEL er niet in om precies aan te tonen dat het ontwijken van de toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF geschiedt in strijd met de doelstellingen van deze bepaling. Zoals terecht in de motivering door de aanvragers werd aangevoerd, was het de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever bij het ontwerpen van art. 5 (oud) W.Succ. om overdrachten te belasten die niet als schenking konden worden belast. Daarenboven viseert het Wetboek Successierechten in het algemeen, en art. 5 (oud) W.Succ. in het bijzonder, uitdrukkelijk de overdrachten bij overlijden. Hier gaat het om schenkingen onder de levenden, met name een overdracht onder de levenden die tot het domein van de registratiebelasting behoort, fictiebepalingen uitgezonderd (art. 4,3° en 7 (oud) W.Succ. – thans art. 2.7.1.0.3, 3° en 2.7.1.0.5 VCF ). Het al dan niet bestaan van afdoende motieven is dan ook niet aan de orde. Dat komt pas ter sprake wanneer VLABEL het bewijs van een fiscaal misbruik levert, wat m.i. hier niet het geval is.

Het zou dan ook aangewezen zijn deze ruling aan te vechten voor de Rechtbank van eerste aanleg te Gent om een uitspraak van de rechterlijke macht over deze in het verleden vaak toegepaste techniek uit te lokken. Er zijn m.i. immers voldoende redenen om aan te nemen dat er in casu geen fiscaal misbruik aanwezig is.

De Vlaamse “rulingdienst” is er overigens zelf niet gerust in.

De “rulingdienst” bekritiseert immers ook de ontbindende voorwaarde van vooroverlijden die aan de twee schenkingen is gekoppeld. Deze clausule frustreert art. 2.7.1.0.2 VCF (m.i. wordt art. 2.7.1.0.1 VCF bedoeld) volgens VLABEL, omdat goederen aan de heffing van de erfbelasting worden onttrokken. De schenker verkrijgt immers de door hem geschonken goederen terug bij het vooroverlijden van de begiftigde, en dit zonder betaling van erfbelasting. De langstlevende verkrijgt de goederen van de eerstoverleden echtgenoot, zonder betaling van erfbelasting. Dit is fiscaal misbruik.

Dit tweede luik van de “voorafgaande beslissing” gaat bijzonder ver, omdat dit in wezen impliceert dat elke schenking onder de levenden (bedoeld om later geen erfbelasting op de geschonken goederen te betalen) in principe een fiscaal misbruik uitmaakt wegens het frustreren van art. 2.7.1.0.1 VCF.

N. Geelhand de Merxem

Voorafg.besl. nr. 16059 dd. 23.01.2017, gepubliceerd op 27.01.2017.